Mieren en voeding

Mieren zijn net als mensen levende organismes en hebben water, brandstof en bouwstoffen nodig om te kunnen overleven.

Water

Zorg altijd voor voldoende vers water voor de mieren. Als je net een kolonie opstart in een reageerbuis, zit hier vaak een grote voorraad water achter een watje. Hiervan drinkt de koningin en later de werksters. Mocht je kolonie groter worden, en je gaan werken met een buitenwereld, dan kun je daarin óf een reageerbuisje met vers kraanwater achter een watje leggen óf een speciale ‘liquid feeder’ gebruiken. Zorg ervoor dat het verse water nooit op is. Mocht het water in je reageerbuis op zijn bij je beginnende kolonie, maak dan een nieuw buisje met water klaar en sluit dit aan op het andere buisje, zodat de mieren kunnen verhuizen naar het verse water.

Brandstof

Om te kunnen bewegen hebben mieren net als mensen brandstof nodig, voor de meeste mieren is dit suikers. Suikers zitten onder andere in fruit, honingdauw van luizen, honing en gewoon suiker dat je in de winkel kan kopen. Het makkelijkste is om AntsIncMania Pseudohoning te kopen, omdat hier verschillende soorten suikers inzitten en dit lang goed blijft bij kamertemperatuur en in de setup. Maar ook zelf suiker mengen met water is een mogelijkheid. Gebruik hiervoor een verhouding van 1 gram suiker op 3 gram water. Als je het water ietsje verwarmd, lost het suiker makkelijker op. Geef een startende kolonie een heel klein drupje suikerwater of pseudohoning op een watje in het buisje en haal dit na een dag of 2 weer weg. Suikers in zulke hoeveelheden kunnen dan gaan gisten en alcohol is een vergif. Voor grotere kolonies in een setup kun je ook weer liquid feeders gebruiken. Ook hier geldt: hou het suikerwater in de gaten, want bedorven suikerwater is slecht voor de hele kolonie.

Bouwstoffen

Eitjes en larven, de eerste 2 stadia van een mier worden gemaakt met behulp van bouwstoffen, namelijk eiwitten of in de hobby vaak proteïne genoemd. De meeste koninginnen hebben zelf een voorraad proteïne waarmee ze de eerste lading werksters groot kunnen brengen 1), maar zodra er werksters zijn, heeft de koningin nieuwe bouwstoffen nodig om nieuwe eitjes te kunnen leggen. Ook als de eitjes larven worden, hebben de larven proteïne nodig om te groeien. Mieren zijn van nature aaseters, dat betekent dat ze dode insecten eten die ze vinden tijdens hun verkenningstochten. Het voeren van levende insecten wordt dan ook ten strengste afgeraden, tenzij het soort hier uitdrukkelijk voor gemaakt is, zoals bijvoorbeeld Harpegnathos Venator. Het voeren van levende insecten veroorzaakt enorm veel stress in een kolonie en kan de dood voor werksters en/of de koningin betekenen. Kleine soorten kunnen in het begin vaak toe met een fruitvliegje per week, later kan dit een stukje krekel zijn. Grotere kolonies zijn makkelijker te voeren met ‘red runners’ of ‘dubias’. Een dag voor je voert het (levende) insect invriezen zorg voor een pijnloze dood bij het voerdier en voorkomt dat er schadelijke mijten in je kolonie komen. Insecten die je zelf vangt, weet je niet van wat ze gegeten hebben, dit kan dus ook iets giftigs voor je mierenkolonie zijn. Haal daarom bij voorkeur voederdieren bij een dierenspeciaalzaak. Net als bij suikers, haal je dode voederdieren na een aantal dagen weer weg bij je kolonie om te voorkomen dat het gaat bederven.

Zadeneters

Een uitzondering op het suikers en proteïne-verhaal zijn de zadeneters. De meest bekende hier is de Messor Barbarus, maar ook andere Messor-soorten en Pogonomyrmex-soorten uit Noord-Amerika halen hun voedingstoffen uit zaden. De eerste werksters zijn klein en hebben daarom ook kleine zaden, zoals graszaden nodig, die ze makkelijk kapot kunnen knagen. Zadeneters hebben speciale enzymen in hun speeksel waarmee ze de zaten tot zogenaamd mierenbrood knagen, wat ze voeren aan de koningin, larven en werksters. Zadeneters verbruiken hier bovengemiddeld veel vers water voor en moeten dus nog beter in de gaten gehouden worden qua vers water. Suikers zoals honing of suikerwater is het spijsverteringsstelsel niet op ingericht. Als de kolonie groter is, kan het bijvoeren van dode insecten helpen om meer broedsel groot te brengen, maar is niet nodig. Zaden hoef je in tegenstelling tot suikers en voederdieren niet weg te halen. De mieren leggen een klein voorraadje aan en verbruiken dit. Geef ze niet te veel, anders zijn de werksters te druk met het drooghouden en sorteren van de zaden en minder met het mierenbrood, broedsel en de koningin.